De oprichters van een coöperatie moeten geld inbrengen. Dat kan in de vorm van geld, in natura of in nijverheid.
Inbreng in geld
Inbreng in baar geld is het meest gebruikelijk. In dat geval moet je een bankrekening openen op naam van de vennootschap in oprichting, waarop de vennoten vervolgens hun inbreng storten. Dan krijg je een bewijs van storting dat je vervolgens aan de notaris overhandigt. Na het verlijden van de akte kunnen de personen die gemachtigd zijn om de vennootschap te verbinden deze rekening gebruiken om de nodige verrichtingen te doen.
Inbreng in natura
Er kunnen ook goederen ingebracht worden, wat een inbreng in natura genoemd wordt (artikel 6.8 van het Wetboek van Vennootschappen).
Denk aan: inbreng van een gebouw voor de maatschappelijke zetel van de vennootschap, van een wagen, een PC …
In dat geval zet je in een bijzonder verslag uiteen waarom die inbreng van belang is voor de vennootschap. Je verslag bevat een beschrijving van elke inbreng in natura en geeft daarvan een gemotiveerde waardering. Het geeft aan welke vergoeding tegenover de inbreng staat. Je geeft dit ontwerpverslag aan een bedrijfsrevisor die jij aanwijst.
Vervolgens onderzoekt de bedrijfsrevisor jouw beschrijving van elke inbreng in natura, de toegepaste waardering en de daartoe aangewende waarderingsmethodes.
In zijn verslag daarover geeft hij aan of de waarden waartoe deze methodes leiden, minstens overeenkomen met de waarde van de vermelde inbreng. Het vermeldt welke werkelijke vergoeding als tegenprestatie voor de inbreng wordt verstrekt.
Inbreng in nijverheid
Naast geld en goederen kan je ook arbeid en knowhow in een coöperatieve vennootschap inbrengen. Je engageert je in dat geval om bepaalde taken (handenarbeid of intellectuele arbeid), een welbepaald werk of toekomstige dienstprestaties te verrichten in ruil voor een aantal aandelen.
Inbreng van arbeid of knowhow wordt gelijkgesteld met inbreng in natura en dus onderworpen aan een “inbrengcontrole”. De oprichters (of bestuurders) moeten een verslag opstellen waarin de inbreng en de tegenprestatie omschreven en gewaardeerd worden, met een controle door een revisor.
De vraag is uiteraard hoe je de waarde van een dergelijke inbreng bepaalt …
En ook: wat als “de schuldenaar” van een inbreng in nijverheid zijn verbintenis niet of nooit meer kan nakomen? Hiervoor voorziet het wetboek een standaardinstelling (waarvan je in de statuten kan afwijken):
- Is het definitief zeker dat de toegezegde arbeid niet meer kan geleverd worden (overlijden, verhuis naar het buitenland …) dan worden de aandelen vervallen verklaard en geven ze enkel “pro rata temporis” recht op een eventueel dividend met betrekking tot het lopende boekjaar.
- Is de inbrenger tijdelijk in de onmogelijkheid om prestaties te leveren (ziekte, ongeval …) dan worden zijn rechten na drie maanden opgeschort en dit voor de duur van zijn afwezigheid.