Nieuws

Kan en mag vrijwilligerswerk in een vennootschap met sociaal oogmerk?

13/09/2018 - Vennootschappen met sociaal oogmerk die met vrijwilligers werken, bevinden zich in een grijze of zelfs zwarte zone binnen het socialezekerheidsrecht. Want de wet over de rechten van vrijwilligers, noch het Wetboek van Vennootschappen spreken zich uit over de vraag of VSO’s met vrijwilligers kunnen werken. Een vraag die prangender wordt naarmate de nieuwe vennootschapswet dichterbij komt. Daarom dit overzicht.

Download deze adviesnota als pdf.

1. Wat zegt de vrijwilligerswet?

De wet van 3 juli 2005 over de rechten van vrijwilligers bepaalt:

Art. 3. Voor de toepassing van deze wet, wordt verstaan onder:
1° vrijwilligerswerk: elke activiteit:
a) die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht;
b) die verricht wordt ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel;
c) die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privé-verband van degene die de activiteit verricht;
d) en die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling;
2° vrijwilliger: elke natuurlijke persoon die een in 1° bedoelde activiteit verricht;
3° organisatie: elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk die werkt met vrijwilligers, waarbij onder feitelijke vereniging wordt verstaan elke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meer personen die in onderling overleg een activiteit organiseren met het oog op de verwezenlijking van een onbaatzuchtige doelstelling, met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden en bestuurders, en die een rechtstreekse controle uitoefenen op de werking van de vereniging;

2. Valt de VSO onder deze wet?

Is een VSO een ‘organisatie’ zoals beschreven in de vermelde wet over de rechten van vrijwilligers? Is ze een rechtspersoon ‘zonder winstoogmerk’? Op die vragen was lang geen duidelijk antwoord. De wet vermeldt namelijk niet uitdrukkelijk dat hiermee de VSO wordt bedoeld. En tot nog toe heeft geen enkele rechter een uitspraak hoeven te doen om deze kwestie op te lossen.

Een interpretatie van Febecoop, vaak gevolgd door het werkveld, is de volgende:

2.1 Is de VSO een ‘rechtspersoon’?

Artikel 661, 1ste lid van het Wetboek van Vennootschappen stelt:

“De vennootschappen met rechtspersoonlijkheid opgesomd in artikel 2, § 2, (met uitzondering van de Europese vennootschappen) (en Europese coöperatieve vennootschappen) worden vennootschappen met een sociaal oogmerk genoemd indien ze niet gericht zijn op de verrijking van hun vennoten en wanneer hun statuten […]”

De VSO moet dus een van de rechtsvormen aannemen van artikel 2, §2 van dit wetboek, dat bepaalt:

“Dit wetboek erkent als handelsvennootschap met rechtspersoonlijkheid:
– de vennootschap onder firma, afgekort VOF.;
– de gewone commanditaire vennootschap, afgekort Comm.V;
– de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, afgekort BVBA;
– de coöperatieve vennootschap, die zowel met beperkte aansprakelijkheid, afgekort CVBA, als met onbeperkte aansprakelijkheid, afgekort CVOA, kan zijn;
– de naamloze vennootschap, afgekort NV;
– de commanditaire vennootschap op aandelen, afgekort Comm. VA;
– het economisch samenwerkingsverband, afgekort ESV […]”

Omdat dit artikel een bepaald type van rechtspersoon (handelsvennootschappen) omschrijft, wordt hiermee bevestigd dat de VSO een rechtspersoon is zoals gedefinieerd in het Wetboek van Vennootschappen.

2.2 Is de VSO een rechtspersoon ‘zonder winstoogmerk’?

Dat is een delicatere vraag, want het wetboek van 2005 verwijst nergens naar een definitie: gaat het om de definitie van ‘zonder winstoogmerk’ zoals die in de vzw-wet staat? Of gaat het om de definitie in een andere wettekst? Dat is niet duidelijk.

Toch vonden vele actoren het logisch om rekening te houden met de voorgeschiedenis en het oogmerk van de VSO om deze vraag te beantwoorden. De invoering van de VSO in het vennootschapsrecht was in 1995 immers een ware revolutie: ze leidde tot een wijziging van de definitie van ‘vennootschap’ en maakte het bovendien mogelijk om de bestaande summa divisio tussen ‘vennootschap’ en ‘vzw’ te doorbreken.

• Gewijzigde definitie van vennootschap

De wet van 13 april 1995, die de variant ‘vennootschap met sociaal oogmerk’ in ons recht invoerde, heet officieel de Wet tot wijziging van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935.

Sindsdien stelt die wet de VSO dus voor als een integraal deel van het vennootschapsrecht. En bijgevolg wijzigde ze de definitie van vennootschap, die tot dan altijd een winstoogmerk moest nastreven.

De invloed van die wijziging is nog voelbaar in artikel 1 en 3 van het Wetboek van Vennootschappen:

Artikel 1. Een vennootschap wordt opgericht door een contract op grond waarvan twee of meer personen overeenkomen iets in gemeenschap te brengen met als doel één of meer nauwkeurig omschreven activiteiten uit te oefenen en met het oogmerk aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel te bezorgen.
In de gevallen bepaald in dit wetboek, kan zij worden opgericht door een rechtshandeling uitgaande van één persoon die goederen bestemt tot één of meer nauwkeurig omschreven activiteiten.
In de gevallen bepaald in dit wetboek kan de vennootschapsakte bepalen dat de vennootschap niet is opgericht met het oogmerk aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel te bezorgen.
Artikel 3. § 1. De vennootschappen worden beheerst door de overeenkomsten van partijen, door het burgerlijk recht en, indien ze een handelsaard hebben, door de bijzondere wetten op de koophandel.
§ 2. De burgerlijke of handelsaard van een vennootschap wordt bepaald door haar doel.
§ 3. Zulks geldt zelfs wanneer in de statuten is bepaald dat de vennootschap niet is opgericht met het oogmerk aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel te bezorgen.
§ 4. Burgerlijke vennootschappen met handelsvorm zijn vennootschappen waarvan het doel burgerlijk is, en die, zonder hun burgerlijke aard te verliezen, de rechtsvorm van een handelsvennootschap aannemen met het oog op het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid. Zij hebben niet de hoedanigheid van koopman.

• Grens tussen vennootschap en vzw doorbroken

In dezelfde geest had in 1995 een tweede aardverschuiving plaats. Meer bepaald rond het onderscheid tussen de vennootschap en de vereniging zonder winstoogmerk.

Vóór 1995 maakte het vereenvoudigde schema van het rechtskader van de rechtspersonen een duidelijk onderscheid tussen de vennootschap en de vereniging zonder winstoogmerk (vzw). Deze twee werkingswijzen van een rechtspersoon vormden aldus een summa divisio, m.a.w. een strikt onderscheid van hun werkingsprincipes. Elk van beide had haar eigen kenmerken die zich in geen geval konden vermengen. Tussen vennootschap en vereniging zonder winstoogmerk lag een onoverkomelijke grens:

Het was voor vennootschappen en vzw’s verboden in hoofdzaak handelsactiviteiten zonder winstoogmerk uit te oefenen. Dit systeem kreeg kritiek onder meer van ondernemingen van de sociale economie, die in het Belgisch recht geen geschikte vennootschapsvorm voor hun bijzondere aard vonden.

Indien ze namelijk hoofdzakelijk handelsactiviteiten uitoefenden, waren ze verplicht om de rechtsvorm van vennootschap aan te nemen én gedwongen om een maximale winst aan hun vennoten uit te keren – wat tegen het nagestreefde oogmerk inging.

Indien ze de vorm van een vzw aannamen, konden ze geen handelsactiviteiten in hoofdzaak uitoefenen.

De wetgever reageerde hier in 1995 op door, niet zonder tegenstand, de vennootschap met sociaal oogmerk in te voeren. Die vennootschap maakte het eindelijk mogelijk om de grens tussen vennootschap en vzw te doorbreken, aangezien ze kenmerken van beide heeft.

De VSO zal dus hoofdzakelijk handelsactiviteiten uitoefenen, zoals elke handelsvennootschap, en tegelijk geen winstoogmerk hebben, zoals een vzw. De VSO betekende dus een minirevolutie, aangezien de definitie van vennootschap er grondig door gewijzigd werd en de summa divisio tussen vennootschap en vzw opgeheven werd.

2.3 Dividend uitgesloten

De wettekst van 2005 over de rechten van de vrijwilligers geeft een VSO niet eenduidig de mogelijkheid om vrijwilligers in te zetten. Toch vinden vele juristen dat die mogelijkheid, op basis van bovenstaande argumenten, dient erkend te worden vanwege de essentie zelf van de VSO.

Uiteraard moet een VSO die vrijwilligers wil inschakelen, zowel in de praktijk als in haar statutaire bepalingen, de mogelijkheid helemaal uitgesloten hebben om haar vennoten te vergoeden. Dit om te voldoen aan de vereiste van geen winstoogmerk te hebben. Met andere woorden: elke uitkering van dividend moet uitgesloten worden, zelfs de beperkte en voor vennootschappen toegelaten uitkering binnen de grenzen vastgesteld door de Koning ter uitvoering van artikel 1, § 2, 6° van het Koninklijk Besluit van 8 januari 1962.

3. Interpretatie door de bevoegde ministers

De vraag of vrijwilligerswerk in een vennootschap met sociaal oogmerk mogelijk is, was ook het voorwerp van parlementaire vragen.
Samengevat kwamen daar in het verleden de volgende antwoorden op:

Omwille van deze twee uiteenlopende antwoorden werd de vraag opnieuw gesteld, op 23 maart 2015, aan de minister van Financiën.

Hierop kwam als antwoord:

“De vrijwilligerswet bepaalt duidelijk dat uitsluitend de organisaties die geen winstoogmerk nastreven en die onbaatzuchtige doestellingen willen verwezenlijken met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden en bestuurders, in aanmerking komen voor activiteiten verricht door een vrijwilliger. Vzw’s en aanverwante rechtspersonen worden pas aan de vennootschapsbelasting onderworpen wanneer wordt vastgesteld dat zij een onderneming exploiteren of zich bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard. Dat betekent dus concreet dat die vzw’s wel degelijk een winstoogmerk nastreven en dus niet een louter onbaatzuchtige doelstelling willen realiseren.”

Zou het niet beter zijn om de circulaire over vrijwilligersvergoeding of de interpretatie ervan aan te passen, zodat er meer rechtszekerheid is? Op die vraag antwoordt de minister dat de circulaire volledig coherent is met de bepalingen van de vrijwilligerswet.

Met dit bondig antwoord blijft de minister bij het standpunt van zijn voorganger en blijft hij verschillen met het standpunt aan de zijde van Sociale Zaken. Dit kan vergaande gevolgen hebben.
Daarom werd de vraag ook recent opnieuw voorgelegd aan de minister van Sociale Zaken. Zij verwijst in haar antwoord naar de wet betreffende de rechten van de vrijwilligers, met daarin deze definitie van ‘organisatie’:

“Elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk die werkt met vrijwilligers en waarbij onder vereniging wordt verstaan ‘elke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meerdere personen die in onderling overleg een activiteit organiseren zonder winstoogmerk en met uitsluiting van enige winstverdeling. Daarbij zijn het realiseren van een onbaatzuchtige doelstelling aan de samenleving en de afwezigheid van enig winstoogmerk toch wel wezenlijke kenmerken om na te gaan of een organisatie al dan niet een beroep kan doen op vrijwilligers”.

Waarbij de minister ten slotte concludeert: “Mijn interpretatie komt overeen met die van de minister van Financiën”.

De minister heeft aansluitend hierbij aan de betrokken diensten, o.a. aan de Hoge Raad voor Vrijwilligers, gevraagd de vrijwilligerswet te analyseren en binnenkort een gefundeerd advies uit te brengen. Na hun advies zal ze hierover contact opnemen met haar collega van Financiën om tot een eenvormige uitleg te komen zodat in de toekomst zulke interpretatieproblemen vermeden worden.

Besluit

Tot vandaag blijft er onduidelijkheid over de interpretatie. Het is nu wachten op definitieve uitspraak van de minister van Sociale Zaken op basis van de gevraagde adviezen aan o.a. de Hoge Raad voor Vrijwilligers (HRV). In het verleden volgde die de interpretatie van Febecoop. In haar advies (13 november 2017) aan de minister van Justitie naar aanleiding van de nieuwe verenigings- en vennootschapswetgeving stelt deze raad:

“De HRV vraagt dat de wet over de rechten van vrijwilligers zodanig wordt gewijzigd dat vrijwilligerswerk ook mogelijk is binnen vennootschappen met sociaal oogmerk waarvan de statuten het toekennen van een direct of indirect vermogensvoordeel verbieden, behalve voor de realisatie van het belangeloze doel dat in de statuten is vastgelegd. Deze kwestie moet tijdens het hierboven vermelde overleg aan bod komen.”

De kwestie van het vrijwilligerswerk wordt alleen maar actueler in het kader van de nieuwe verenigings- en vennootschapswetgeving. Vzw’s zullen namelijk ook economische activiteiten mogen verrichten en bijgevolg onder dezelfde redenering als de VSO vallen als het gaat over het inschakelen van vrijwilligers.

Meer nieuws

Al het nieuws

Meer nieuws

Al het nieuws
example

Samen gaan we verder

Heb je specifieke vragen of noden? Wij zijn er voor jou.

Contacteer ons