De hervorming van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen heeft ingrijpende gevolgen. Direct of indirect. Zo is er de kwestie van het sociaal statuut van de bestuurders. Voorheen liet de wetgever de zorg omtrent dit statuut over aan het sociaal recht.
Dat is nu dus niet meer het geval. Art. 6:58 WVV stelt; “De vennootschap wordt bestuurd door één of meer bestuurders die al dan niet een college vormen, en die natuurlijke of rechtspersonen zijn. Bestuurders kunnen in deze hoedanigheid niet door een arbeidsovereenkomst met de vennootschap zijn verbonden.”
Voor de sociale zekerheid vielen bestuurders bijna altijd automatisch onder het statuut van zelfstandigen. Maar tot voor kort was er geen arbeidsrechtelijke bepaling die stelde de bestuurder geen arbeidsovereenkomst kon aangaan met de vennootschap. Nu is dat volgens art. 6;58 dus wel het geval.
Onlangs heeft de RSZ een aantal instructies terzake uitgevaardigd. [1]
Bestuurders kunnen wél een andere functie binnen de vennootschap uitoefenen die anders is dan hun functie van bestuurder. “zij kunnen nog steeds perfect een andere technische, administratieve of technische functie uitoefenen binnen de vennootschap. Daarvoor kunnen zij met de vennootschap verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst of, als er geen ondergeschiktheid is, door een aannemingsovereenkomst of een andere samenwerkingsovereenkomst.”
In de hoedanigheid van bestuurder zal je je wel moeten aansluiten bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen en sociale bijdragen voor moeten betalen (indien het bestuursmandaat bezoldigd is).
Zo zorgt de wetgever er gelukkig wel nog voor dat er ruimte is voor werknemerscoöperaties.
[1] (bron: H. van Hoogenbemt, Sociaal statuut bestuurders na invoering WVV: instructies RSZ in: Fiscoloog, 41, 1, Antwerpen, 2020)